- Categorie: Verhalen
Door drs C.M. Koene
Jan de Graaf is geboren in 1791 te Ooltgensplaat als zoon van Willem de Graaf en Jannetje Kreeft. Hij maakte deel uit van het Regiment Pupillen van de Garde, een onderdeel van het enorme leger van Napoleon dat in 1812 optrok naar Rusland. Na een snelle opmars werd Moskou bereikt, maar toen de winter inviel was men genoodzaakt zich terug te trekken. Die terugtocht verliep dramatisch. Het leger werd vrijwel volledig in de pan gehakt door de Kozakken. Honderdduizenden soldaten kwamen om, duizenden hadden bij thuiskomst zwaar letsel opgelopen. Hoe Jan er aan toe was, is niet bekend. Hij zal menigmaal de dood in de ogen gekeken hebben. Terug op Stad pakte Jan snel de draad weer op, trouwde met Maria Huizer en kreeg samen met haar elf kinderen. Ook die kregen een rijk nageslacht. Op Goeree en Overflakkee, maar ook elders in het land, lopen dan ook veel nakomelingen rond van Jan en Maria. Ik beperk me tot één van hen, mijn voormalige buurjongen aan de Tilsedijk in Zuidzijde, Adrie Arensman. Voor vele Stadtenaren zal hij geen onbekende zijn.
Hieronder laat ik zien hoe het afstammingslijntje van Jan de Graaf naar Adrie Arensman loopt.
Eén van de dochters van Jan de Graaf en Maria Huizer was Johanna de Graaf. Zij is geboren in 1827 op Stad en is daar in 1914 op hoge leeftijd ook overleden. Zij trouwde in 1849, eveneens op Stad, met haar dorpsgenoot Huibert van Rossum. Het paar kreeg elf kinderen, onder wie Laurens van Rossum, geboren in 1854. Hij trouwde in 1877 met Maria Wervers. Eén van hun kinderen, Dina, geboren in 1885, trad in 1909 in het huwelijk met Bastiaan Arensman. Het paar vestigde zich op Dabbe, waar ze een grote boerderij hadden. Hun zoon Lauw is de vader van Adrie Arensman.
- Categorie: Verhalen
Door drs C.M. Koene
Gedurende de gehele 18e eeuw kwamen er vanuit West-Brabant arbeiders, zowel mannen als vrouwen, naar het eiland Goeree en Overflakkee om er bij een boer op het land of in de huishouding te werken.
De op het land werkende arbeiders keerden na de herfst meestal terug naar hun Brabantse woonplaatsen. De vrouwen die in de huishouding werkten, meest jonge meisjes, bleven ook ’s winters. Als het werk goed bevallen was, kwamen de arbeiders het volgende voorjaar weer en ook gebeurde het wel dat zij zich definitief op het eiland vestigden, vooral als zij daar een levenspartner hadden gevonden.
Behalve landarbeiders kwamen er, al was hun aantal wat minder, ook ambachtslieden naar het eiland: wagenmakers, timmerlieden en smeden. Onder hen was Hendrik van Boxel, meester wagenmaker van beroep, zoals blijkt uit een verklaring die hij op 14 juni 1797, kort voor zijn dood, had afgelegd voor schout en schepenen van Stad aan ‘t Haringvliet.
Hendrik was geboren in 1749 in Oud Gastel, waar hij met de doopnaam Henricus in het rooms-katholieke kerkje werd gedoopt. Hij was de middelste van de vijf kinderen van Adrianus van Boxel, geboren in Nieuw Vossemeer, en Maria van Meel uit Oud Gastel. De jonge Brabander, op zoek naar werk, vond dat in Zierikzee, een destijds bedrijvig stadje, waar altijd behoefte was aan ambachtslieden. In zijn nieuwe woonplaats ontmoette hij Catharina de Wit, de jonge weduwe van Frans Pieterse, met wie zij in 1783 getrouwd was. Catharina de Wit kwam uit Oude Tonge, waar zij in 1761 geboren was als dochter van Cornelis de Wit en Elisabeth Jongenelen. Waarschijnlijk werkte Catharina in Zierikzee als dienstmeisje en is zij - mogelijk wegens heimwee - naar haar geboortedorp teruggekeerd. Hendrik is met haar meegegaan, en eenmaal terug in Oude Tonge zijn ze daar in 1786 getrouwd. Het paar vestigde zich in Stad aan ’t Haringvliet.
Hendrik en Catharina kregen vijf kinderen: Gommert, Elisabeth, Arie, Pieter, Elisabeth en Maria. Het eerste meisje werd slechts drie jaar oud. Op 16 september 1791 meldde haar vader zich op Stad bij de gaarder, de ambtenaar belast met de inning van het begraafrecht, om het lijkje van zijn dochter aan te geven in de 4e classis. Dat hield in dat hij voor de begrafenis f 3,- moest betalen. Het gezin was dus niet zo arm als de meeste andere gezinnen op Stad, want dan zou de begrafenis pro deo zijn geweest.
Hendrik van Boxel zelf stierf in augustus 1797. Zijn lijk werd op de 27e van die maand door A. Kaptein aangegeven bij de gaarder, ook in de classis van f 3,-. Zijn weduwe, die in verwachting was, bleef met vier jonge kinderen achter. Anderhalve maand later beviel ze van haar laatste kind, Maria.
In 1806 hertrouwde Catharina in Oude Tonge met Gregorius Tegelbakkers. Deze was mogelijk dezelfde persoon als de Gregorius Teegelbekker die Joke van Rumpt tegen kwam in de stamboeken van officieren, onderofficieren en minderen der landmacht, geregistreerd in 1813 te ‘s-Gravenhage.
Vast staat echter, dat hij dezelfde is als Gerrit Tegelbakker, 54 jaar oud en dijkwerker van beroep, wonende te Grote Kattenburgermeer. In diens overlijdensakte werd namelijk Catharina de Wit als huwelijkspartner vermeld. Deze Gerrit Tegelbakker werd op 1 januari 1828 als patiënt ingeschreven bij het Buitengasthuis in Amsterdam, waar hij kort daarna - op 12 februari - overleed. Als geboorteplaats werd in de overlijdensakte Monnickendam vermeld, maar dat leek Joke van Rumpt en schrijver dezes niet waarschijnlijk. Omdat één jaar nadat Gregorius en Catharina in Oude Tonge in het huwelijk traden, een zekere Petrus Tegelbackers daar met Anna Gertrudis Houthuizen trouwde, leek het ons aannemelijk dat Gregorius verwant was aan Petrus. Petrus bleek in Beesel te zijn gedoopt, dus gingen we daar ook op zoek naar Gregorius. Hier vond Joke van Rumpt hem als Georgius, gedoopt op 28 december 1774 als zoon van Henrici Tegelbeckers en Gertrudis Mussen.
De twee dochters die Catharina uit haar eerste huwelijk met Hendrik had meegebracht, Elisabeth en Maria, zijn in 1818 in Oude Tonge getrouwd. Daarom nemen we aan dat Catharina en Gregorius pas na 1818 uit Oude Tonge zijn vertrokken, waarheen en waarom is niet duidelijk. Misschien zijn zij eerst naar Amsterdam gegaan, waar hij in de omgeving emplooi had gevonden. Later, na het overlijden van Gregorius, heeft Catharina zich in Drenthe gevestigd, waar haar zoon Pieter naar alle waarschijnlijkheid in een Maatschappij van Weldadigheid terecht is gekomen. In een Zierikzeese acte betreffende haar oudste zoon Gommert staat vermeld dat zij in Meppel is overleden. Dat is dichtbij Frederiksoord, maar Meppel bleek niet correct te zijn. Joke van Rumpt vond dat Catharina de Wit als weduwe van Gerrit Tegelbakker op 14 november 1828 in Staphorst is overleden, niet ver Meppel, in het buurtje Hesselingen.
Van Hendriks en Catharina’s kinderen kregen er drie op hun beurt kinderen: hun twee dochters en hun zoon Gommert. Maria trouwde met Aren van der Schilt. Zij kregen een zoon Cornelis, die in 1832 in Nijmegen op 12-jarige leeftijd overleed. Maria die voor haar huwelijk al een voorkind had verloren, stierf in 1820.
Elisabeth heeft als enige van het gezin Van Boxel nageslacht gekregen dat thans nog in leven is. Een rijk nageslacht zelfs, dat over de gehele wereld is uitgezwermd, maar vooral in Oude Tonge en Achthuizen is geconcentreerd. De achternaam Van Boxel treffen we in deze dorpen echter niet meer aan. In de mannelijke lijn zijn de Van Boxels immers uitgestorven. De nakomelingen dragen andere achternamen: Rommelse, Heintjes, Van Es, Campfens, Jochems, Dirx, Van Peperstraten, Pollemans, Broeders, Moerenhout, Gebraad, Winkels, Esser, Jacobs, Vervloed, Maliepaard en Taale.
Gommert, het oudste kind van Hendrik en Catharina, werd in 1786 in Oude Tonge als Gummarius gedoopt. Joke van Rumpt ontdekte dat hij net als zijn vader ooit naar Zierikzee is gegaan. Hier werd hij in 1842 als wagenmaker vermeld en in 1854 als timmerman. Hij trouwde op 39-jarige leeftijd met de veel oudere weduwe Maatje den Dekker uit Kerkwerve. Na haar overlijden hertrouwde Gommert met Cecile Sibille Rikman, geboren in Zierikzee. Uit dit huwelijk is een dochter geboren, Catharina Cornelia. Zij trouwde met Cornelis Vermaanen. Het paar kreeg acht kinderen. Of hier nog levend nageslacht van is, is mij niet bekend. Hun oudste zoontje Joannes stierf op 12-jarige leeftijd in Antwerpen, in de Boeksteeg op nummer 16. Gommert van Boxel werd 67 jaar. Hij stierf in 1854 in Zierikzee.
De tweede zoon, Arie van Boxel, geboren in 1790, is in 1812 onder erbarmelijke omstandigheden gestorven op een slagveld in Rusland. Door de Franse autoriteiten, die het toen in Nederland voor het zeggen hadden, was hij opgeroepen voor de keuring en ingeloot voor de militaire dienst. Hij behoorde tot Napoleons geweldige legermacht die in 1812 naar Rusland optrok. Dit leger werd door de Russische kozakken volledig in de pan gehakt. Slechts 40.000 van de 680.000 soldaten slaagden erin weer thuis te komen. De meeste soldaten sneuvelden tijdens de chaotische terugtocht waarbij ze van alle kanten door de Russen werden aangevallen. Waar Arie precies is omgekomen, is nooit bekend geworden. De gegevens in dagboeken, brieven en verslagen over het onderdeel waarin hij diende, het 7e regiment Lichte Lanciers, zijn summier. Zijn naam komt wel voor in de databank van Nederlandse militairen in het leger van Napoleon. Deze databank is samengesteld op basis van de stamboeken die zich bevinden in de archieven van Vincennes nabij Parijs.
Ook de levensloop van de jongste zoon uit het gezin Van Boxel - Pieter, die ik hierboven al noemde - is curieus. Over zijn leven op Stad is niets bekend. Waarschijnlijk is hij op een gegeven moment, alleen of samen met zijn moeder en stiefvader, uit het dorp vertrokken en naar elders gegaan. Joke van Rumpt ging naar hem op zoek en vond hem terug in Ommerschans, waar hij, 58 jaar oud, in 1851 gestorven is. Hij werd daar begraven op de begraafplaats van de Maatschappij van Weldadigheid. De naam van deze maatschappij klinkt goed, maar in werkelijkheid zal hij niet vrijwillig daarheen zijn gegaan. Het was een straf- en bedelaarskolonie ... Hij zat er als het ware gevangen. Door keihard te werken in deze kolonie kon je je vrijheid terug verdienen, maar dat was voor vrijwel niemand weggelegd. Van Wil Schackmann, auteur van De bedelaarskolonie, ontvingen we desgevraagd enige aanvullende informatie. Pieter van Boxel is maar kort in Ommerschans geweest. Hij kwam niet uit de kolonie Frederiksoord in Drenthe, maar uit Alkmaar, waar hij vermoedelijk van de straat is gehaald. Op 19 juni 1850 werd hij in Ommerschans ingeschreven. Waarschijnlijk was hij toen al ziek.